14463
14463
http://testbankbell.com/product/solution-manual-for-calculus-
early-transcendentals-4th-by-rogawski/
https://testbankbell.com/product/solution-manual-for-university-
calculus-early-transcendentals-4th-edition-joel-r-hass/
https://testbankbell.com/product/solution-manual-for-single-
variable-calculus-early-transcendentals-8th-edition/
https://testbankbell.com/product/solution-manual-for-single-
variable-essential-calculus-early-transcendentals-2nd-edition/
https://testbankbell.com/product/thomas-calculus-early-
transcendentals-14th-edition-hass-solutions-manual/
Test Bank for Calculus Early Transcendentals: Briggs
Cochran
https://testbankbell.com/product/test-bank-for-calculus-early-
transcendentals-briggs-cochran/
https://testbankbell.com/product/test-bank-for-calculus-early-
transcendentals-7th-edition/
https://testbankbell.com/product/solution-manual-for-
calculus-4th-edition-jon-rogawski-colin-adams-robert-franzosa/
https://testbankbell.com/product/solutions-manual-to-accompany-
university-calculus-elements-with-early-
transcendentals-9780321533487/
https://testbankbell.com/product/test-bank-for-single-variable-
calculus-early-transcendentals-8th-edition/
Solution Manual for Calculus Early
Transcendentals 4th by Rogawski
Full download link at: https://testbankbell.com/product/solution-manual-for-
calculus-early-transcendentals-4th-by-rogawski/
Description:
The author's goal for the book is that it's clearly written, could be read by a calculus
student and would motivate them to engage in the material and learn more. Moreover,
to create a text in which exposition, graphics, and layout would work together to
enhance all facets of a student’s calculus experience. They paid special attention to
certain aspects of the text:
• ISBN-10 : 1319050743
• ISBN-13 : 978-1319050740
Table contents:
10.5 The Ratio and Root Tests and Strategies for Choosing Tests
Chapter Review Exercises Chapter 11: Parametric Equations, Polar Coordinates, and
Conic Sections
13.4 Curvature
Aan Mathilde denkt hij niet meer als vroeger, in zijn Sturm-und-Drang
periode is de liefde gedood. Evenals de zwarte stormwolken het aangezicht
der maan verbergen, zoo doen zijn stormende gedachten de liefde
verdwijnen. („Storm”, sonnet LXXIX).
Vierde boek. Het rustige weten. ’t Boek van ’t rustige Weten, de hymne aan de
Schoonheid.
Eline.E l i n e is een heel begaafd en tevens een heel mooi meisje. Ze zingt
b.v. buitengewoon goed, weet zich in de moderne talen vloeiend uit te
drukken, beweegt zich gemakkelijk in hare kringen, is heel elegant en
bovendien vrij gefortuneerd. Ze schijnt voor ’t geluk geboren te zijn. Toch
is ze niet gelukkig en dat komt gedeeltelijk door haar karakter, gedeeltelijk
door hare positie. We geven enkele der meest sprekende karaktertrekken
aan:
Dat meisje had gered kunnen worden, indien ze een levensdoel had gehad,
als ze iets had kunnen vinden, waardoor ze geheel in beslag was genomen,
als ze had moeten wèrken. Ledigheid is des duivels oorkussen! En dan had
ze moeten leven in een meer frissche, onbedorven omgeving. Maar ze is
juist geplaatst in een ontzenuwend milieu, waardoor hare slechte
eigenschappen voortwoekeren en haar zenuwgestel steeds meer aangetast
wordt. Zij woont bij haar zuster B e t s y , die met den rijken H e n k v a n
R a e t getrouwd is, weet letterlijk niet wat ze doen zal, heeft niets dat haar
leven vult.
Dan heeft een slechten invloed het lezen of liever verslinden van tallooze
romans. Vooral O u i d a (pseudoniem voor Louise de la Ramée, een
Engelsche schrijfster) leest ze graag, de romans met verhalen van elegante
graven en hertoginnen die elkaar zoo écht hoffelijk beminnen en elkaar bij
maneschijn in de parken der oude Engelsche kasteelen rendez-vous geven.
Haar fantasie wordt door dit alles geprikkeld, haar zenuwen overspannen,
zoodat ze ten slotte fantasie en werkelijkheid door elkaar haalt en ’t
onderscheidingsvermogen verliest. Haar eigen leven gaat ze poëtisch
fantaseeren.
Liefde voor Fabrice. Haar eerste dwaasheid is de liefde van den operazanger
F a b r i c e , als gevolg van haar overspannen zenuwen. Ze ziet hem op ’t
tooneel, wordt bekoord door zijn prachtige stem en meesterlijk spel en gaat
nu een heele geschiedenis fantaseeren. Ze meent dat Fabrice alleen voor
háár zingt en als ze met Sinterklaas een prachtigen waaier cadeau krijgt
(van O t t o v a n E r l e v o o r t ), is die waaier natuurlijk van Fabrice! Ze
tracht hem telkens te ontmoeten en ziet hem vaak op haar wandeling door ’t
bosch. Ook dan fantaseert ze weer: van den dikken man met het norsche
uiterlijk maakt ze een soort rooverhoofdman, vooral de groote flambard gaf
hem zoo iets rooverachtigs. Dat trotsche en ongenaakbare, daarop borduurt
ze voort: Fabrice moet iemand zijn van goede familie, zijn ouders waren er
tegen, dat hij op ’t tooneel ging, maar hij, de man met zijn sterke wilskracht,
zette door en werd operazanger. Maar hij werd gedesillusioneerd, hij paste
niet in die omgeving, voor hem was ze te onbeschaafd, en daarom heeft hij
zich teruggetrokken in fiere eenzelvigheid. Ze bouwt den roman nog verder
op: zij zal Fabrice gelukkig maken! Heeft ook zij niet een heerlijke stem?
Sàmen zullen ze zingen, sàmen lauweren oogsten! En ze ziet zich al naast
Fabrice op ’t tooneel, beiden overladen met kransen. Ze koestert hare liefde
voor den zanger, haar liefde wordt een soort cultus: ze verzamelt portretten
van Fabrice, legt een Fabrice-album aan. Maar nu de plotselinge
ontnuchtering: Fabrice zingt op een concert, Eline zit vlak bij ’t tooneel en
ze ziet hem opkomen, een dik, plomp man, onhandig, met een rood hoofd
en forschen nek, alles even onaesthetisch. „Leelijke dikke bas”, hoort ze
haar neef Vincent zeggen! Thuisgekomen, verscheurt ze de portretten.
Engagement met Otto. Doch de dwaasheid heeft erge gevolgen voor Eline, ze
wordt er door tot eene andere dwaasheid gevoerd: het engagement met
O t t o v a n E r l e v o o r t , een ernstig, degelijk man, ver uitblinkende
boven die onbeteekende Haagsche dametjes en heertjes en die bovendien
Eline oprecht liefheeft. Maar Eline neemt hem uit bitteren spijt over de
ruïne harer ingestorte fantasieën, om zich te wreken op Fabrice en op zich
zelf. Ze maakt zich wel heel wat wijs, tracht zich zelf te verblinden; ze
vindt het prettig, dat Otto zooveel van haar houdt, ze snakt naar een eigen
tehuis, terwijl ten slotte ook de financiëele overwegingen in ’t spel komen.
En toch schijnt die dwaasheid van Eline niet zoo groot te zijn, want de
sympathieke Otto wint werkelijk langzamerhand hare liefde. Ze voelt zich
rustig-gelukkig worden onder Otto’s invloed, haar zenuwgestel komt tot
bedaren. Dat blijkt bv. uit het tochtje naar de muziek in Scheveningen,
vooral op den terugweg, als Otto een eigen naam voor haar gevonden heeft:
Nily. Maar ’t beste komt dit uit tijdens het verblijf op de Horze, ’t
buitengoed van Otto’s broer Théodore van Erlevoort. Eerst is Eline daar
nog niet goed op haar plaats, ze past nog niet tusschen die meer „gewone”
menschen. „Ik weet nog niet goed, wat ik aan haar heb”, zegt de practische
huisvrouw T r u u s . Eline is altijd eenigszins gekunsteld geweest, altijd
heeft ze een rol gespeeld. De nieuwe rol valt haar moeilijk: eenvoudig zijn
is lastig voor Eline. Maar na eenige dagen wordt ze toch zichzelf, ze
omsluierde zich niet meer met gemaaktheid, zij was, zooals zij was—het
vrouwtje van Otto. Allen beginnen van haar te houden, ook T r u u s en
zelfs F r é d é r i q u e , die vroeger niet hield van Eline, omdat ze haar
egoïstisch vond.
Breuk met Otto.’t Moet tot een scheiding komen, vooral omdat ze eindelijk
een afkeer krijgt van Otto, die altijd even kalm is. De uitbarsting komt:
Betsy zegt op de haar vinnige wijze, dat ze ’t heerlijk zal vinden als Vincent
eindelijk weg zal zijn. Eline verdedigt haar martelaar, die door iedereen
miskend wordt, Otto vermaant haar tot kalmte, maar vindt ook, dat het
vertrek van Vincent wenschelijk is, waarop Eline zich opwindt tot de
hoogste mate en hem op de meest onhebbelijke wijze afsnauwt. Zij gevoelt
een wreede romantische voldoening, dat ze gestreden heeft voor den
zwakken Vincent! Wel volgt er eene verzoening, maar de kloof is niet meer
te dempen, Otto begrijpt zelf, dat alles gedaan is, hij voelt dat Eline zich
zelfs ergert over hem. ’t Engagement wordt dan ook werkelijk door Eline
verbroken.
Achteruitgang. Thans komt de langzame achteruitgang, die tot het einde moet
voeren. Juist dit gedeelte wordt door vele lezers minder mooi, soms zelfs
vervelend gevonden, maar dit was niet te vermijden door den schrijver. De
totale ondergang heeft in dergelijke gevallen niet plotseling plaats; had
Couperus dus dit gedeelte anders geschreven, dan zou hij onwaar geworden
zijn. Wij behoeven er echter niet zoo uitvoerig bij stil te staan als bij den
geschetsten ontwikkelingsgang, omdat het pleit feitelijk door ’t breken met
Otto al beslist was.
Otto.O t t o is een heel sympathiek man, die verre uitsteekt boven alle
anderen in den roman, iemand met een vasten wil en nobel karakter, maar
die toch niet de rechte man voor Eline geweest zou zijn, omdat hij haar niet
geheel begreep.
Georges en Lili. De andere personen vormen meer ’t bijwerk van den roman,
ze staan dikwijls feitelijk buiten het eigenlijke verhaal en dienen om de
omgeving goed te teekenen, of om door tegenstelling Eline’s karakter te
doen kennen. Zoo b.v.: G e o r g e s d e W o u d e en L i l i
Ve r s t r a e t e n , „het baby-paartje”. Hun verhouding is bizonder mooi
geteekend: eerst de afkeer van Lili voor George, „dat pedant-être”, dan de
langzame toenadering, zoodat Lili door haar zuster Marie nog vaak
geplaagd wordt met haar vroegere uitspraak. De gedeelten waarin over dat
paartje gesproken wordt, behooren met de schildering van ’t buitenverblijf
op de Horze tot de meest frissche en bestgeslaagde gedeelten van den
roman.
Paul en Frédérique. P a u l v a n R a e t en F r é d é r i q u e v a n
E r l e v o o r t . Paul eerst ook iemand, die een geheel doelloos leven leidt,
iemand zonder de minste energie. Langzamerhand echter komt de
verandering, de liefde voor Frédérique heft hem op. Freddy is evenals haar
broer een héél sympathieke figuur, vooral ook in hare houding tegenover
Paul. Mooi is b.v. geteekend de gebeurtenis op de Horze, als Frédérique
Paul afwijst ondanks haar zelve, mooi ook de langzame toenadering en
verzoening.
Determinisme. Een enkel woord nog over het determinisme in den roman. Het
determinisme leert ons dat het geheele leven is een aaneenschakeling van
oorzaken en gevolgen, waaraan we ons niet kunnen onttrekken. Deze leer
wordt vooral verkondigd in de redeneeringen van V i n c e n t Ve r e en ook
van B e r t i e in Couperus’ roman Noodlot, die juist geen van beide
hoogstaande persoonlijkheden zijn en waardoor we al bij voorbaat
eenigszins wantrouwend tegenover hunne theorieën worden. Bij eenig
nadenken bemerken we spoedig, dat het determinisme voor deze heeren een
middel is om hun verantwoordelijkheidsgevoel ’t zwijgen op te leggen. Dit
is vooral heel duidelijk bij Bertie. Volgens Couperus zelf is ’t bij hem een
„vooruitbestudeerd-pessimisme” en eigenaardig is ’t, dat die
noodlotstheorieën bij hem opduiken als hij in nood zit en zich niet meer
weet te redden. Als alles goed gaat, is hij actief genoeg; zoo ook in zijn
pogingen om F r a n k en E v a van elkaar te verwijderen, alleen met het
hooge doel om zelf een lui leventje te kunnen blijven leiden. Merkwaardig
is ’t ook, dat dit determinisme gedemonstreerd wordt aan gedegenereerden
en klaploopers als Vincent en Bertie, en verder dat ze uit den aard der zaak
alleen invloed oefenen op zwakke naturen, op slachtoffers van ’t „leege
leven”.
Vreemde woorden.Een enkele opmerking moet ons nog van ’t hart: ’t onmatig
gebruik van vreemde woorden: ’t is soms of we verplaatst zijn in den tijd
der Rederijkers en bijna kunnen we ’t Robbeknol in den „Spaanschen
Brabander” nazeggen:
Eischen voor een goed criticus. De voornaamste eischen die hij aan een criticus
stelt zijn:
1o. hij moet een goed inzicht hebben in ’t wezen van de literatuur.
2o. hij moet zelf een kunstenaar zijn en zelfs de meerdere van hem, wiens
werken hij beoordeelt.
3o. hij mag zich niet laten leiden door eenig staatkundig of godsdienstig
dogma. (Dat andere motieven van persoonlijken aard niet in aanmerking
mogen komen, spreekt vanzelf).
„Kunst is: naïve, bedoelingslooze uitbeelding, van ’t zij het leven in de ziel,
’t zij het leven in de omringende buitenwereld, een uitbeelding, die alleen
bestuurd wordt door de waarheid en schoonheid en preciesheid, altijd door.”
Deze beginselen heeft Kloos zelf in practijk gebracht, vandaar ook zijn
scherpe veroordeeling van vele schrijvers voor ’80. Vooral zijn critieken
over verschillende dichters zullen we hier wat uitvoeriger bespreken, omdat
daaruit nog beter dan uit ’t voorgaande blijkt, hoe Kloos denkt over
literatuur en vooral omdat daardoor duidelijk wordt, wat het kenmerkende
van de „Beweging van ’80” is.
Kenmerken van goede verzen. Volgens Kloos onderscheiden goede verzen zich
slechte door:
„Stel u maar even voor: Ziet gij wel dien „Vrede” (dus een zacht-
majestueuse vrouwefiguur) voorovergebukt met haar edel gelaat langs het
weiland schuiven, onderwijl zij zich traagjes voortbeweegt op handen en
voeten, als een vreemdsoortig quadrupeed, en de andere grazende koeien
achter dien mal-doenden Vrede aan!”
Overeenstemming tusschen leven en werken. Ten slotte willen we nog op een van
Kloos zijn critieken de aandacht vestigen, omdat daarin een zeer kwestieus
punt wordt besproken, nl. de overeenstemming tusschen het leven en de
werken van een schrijver. ’t Is een artikel geschreven naar aanleiding van
een boek van Dr. S w a r t A b r a h a m s z . , waarin M u l t a t u l i als type
van een zenuwlijder wordt beschouwd en veel wordt gesproken over
D e k k e r ’ s ijdelheid, grilligheid en grootheidswaan. Tegen een dergelijke
beschouwing komt Kloos met kracht op: „de waarde van een schrijver zit
niet in wat feiten uit zijn private leven, maar in de historische beteekenis
zijner werken. Slechts de woorden, die van hem uitgingen, als hij neerzat
aan zijn schrijftafel, dàt zijn de waarachtige en uitsluitend te herdenken
daden van Multatuli geweest.”
Gorters Mei.
EERSTE ZANG.
De komst van Mei. Op een wonderschoonen avond komt uit zee een kleine
boot drijven, die een meisje naar ’t strand brengt, een kind „louter, niets dan
lieflijkheid”: M e i , de dochter van de zon en de maan. Op ’t rustige strand
hadden kinderen een fort gebouwd van zand; daar gaat ze zitten en slaapt
weldra in. ’s Nachts begint het geklaag van de zee, ’t is of allen die daar
verdronken, kermen, en dan komt een rij donkere mannen in monnikskap en
pij, die op een baar een doode dragen, de gestorven zuster van Mei:
A p r i l . Mei ziet angstig den somberen stoet voorbijtrekken, maar dan zakt
de angst weg, ze sluimert weer in en slaapt rustig tot de zon haar wekt.
Haar tocht.Nu begint de wondere tocht van Mei door ’t land; eerst door de
duinen, waar haar „roode voetjes ’t witte zand verstoren,” over de steile
duinheuvels en door de valleien, langs een duinvijver, waar ze dronk, „de
lippen in ’t hol handje.” Als een wit vlindertje loopt ze langs een beekje, dat
ontsprong uit den vijver en zoo komt ze in een wei, waarin staat „een
bloemkorf opgehoopt met versche bloemen.” En thans begint het mooi Mei-
werk: jubelend gooit ze den bloemkorf om, danst door de wei en strooit de
bloemen rond. Overal hechten ze zich vast in ’t weiland, de beek voert ze
mee en tooit er mee den rand van de landerijen, de wind neemt ze met zich
en plaatst ze op de ooftboomen. „Heel Holland vat brand van die
vlammetjes.”
Moe legt Mei zich neer in ’t weiland; een vlinder danst vlak langs haar
gezicht, ze grijpt hem en leest het teekenschrift, dat in de vlerken gegrift is.
Ontmoeting met de Stroomnimf. Zich omwendende ziet ze in een ander weiland
een vrouw liggen, als zij zich koesterende in den schijn der zon. ’t Is een
s t r o o m n i m f . Ze vertelt Mei veel uit haar leven, uit het leven van de
nimfen en elfen, van allen die de wacht hielden bij stroom en vijver,
zomerwind en zomerzon beminnen en heengaan naar warme streken „als
van herfstkou het water in den stroom rilt.” Eén ding wil ze Mei op dit
oogenblik niet vertellen, iets treurigs, dat haar zou doen schreien. Later
hooren we wat de stroomvrouw bedoelt.
Mei gaat verder. Wel is er een oogenblik spel van nevel in de ziel, maar
spoedig ebt dat leed weer heen. Ze hoort Z e f y r u s , die z’n basstem
oefent, ziet het bosch, dat dampt van zonnegoud, ziet den akkerman werken
op ’t veld; een bruiloftsstoet trekt voorbij, in ’t dal ligt een vroolijk dorpje.
Ze komt bij een stad en daar ziet haar de dichter. Een poos zwerven ze
samen rond, dan moet de dichter keeren naar zijn stad, Mei beklimt een
heiheuvel en legt zich te slapen in een ondiepen kuil vol donkere erica. ’s
Nachts houden twaalf kleine ridders, de nachturen, trouw om kleine Mei de
wacht.
TWEEDE ZANG.
Mei hoort niets dan de stem van Balder, ’t is of heel de wereld wegzinkt, de
herinnering van haar Mei-leven verdwijnt. Balder nadert, staat eindelijk
rechtop stil voor haar: als een kerkbeeld van goud, zoo puur vlamde hij in
het duister, ze strekt de handen naar hem uit, maar: hij was er niet meer.
De Hemelvaart van Mei. Mijmerend, gebogen, „aan ’t strand van eigen leed”,
zit Mei op een steen. Zo ziet haar de Maan, haar moeder. Ze heeft
medelijden met haar kind, tracht haar te troosten en om haar kind te sterken,
geeft ze het de volle moederborst. Den volgenden morgen doorstroomt
vader Zon ’t lichaam van Mei met schitterlicht, zoodat het licht wordt als
een veer. En nu kan Mei haar tocht beginnen naar ’t paleis van Wodan om
Balder te zoeken. Ze stijgt omhoog tot boven de wolken, „de kudde mooie
paarden”, ziet de wolkenspinster uit het Noorden, wie ze vraagt waar Balder
is en die haar den weg wijst naar ’t godenpaleis. Na een lange reis komt ze
eindelijk aan een groote hal, waar een rij mannen om een lange tafel zit. Dat
zijn de goden. Op een rots aan een afzonderlijke tafel zit een oud gebaard
man: Wodan. Mei kijkt de rij langs, maar de schoonste god, Balder, is er
niet. Ze vraagt het Wodan en de feestvreugde verkeert in droefheid:
niemand weet waar Balder is. Nu verhaalt Mei haar ontmoeting, Balder
leeft nog, ze heeft zijn godendroomenlied gehoord. Vreugde komt er met
deze woorden in ’t godenpaleis, de godinnen komen in de zaal, een reidans
vangt aan, Idoena, Balders bruid, leidt de rei. Wodan alleen blijft droef en
hopeloos, Mei wordt bang voor den peinzenden ouden man en vlucht weg
zonder omzien. Ze daalt neer en na vele dagen komt ze op aarde terug.
DERDE ZANG.
De dichter zit in den nacht aan den oever van een rivier,
Mei en de dichter.
somber gestemd, omdat hij ’t droevig lot van Mei kent. Terwijl hij
mijmerende neerzit, verschijnt Mei zelf, vertelt hem haar lotgevallen en
zegt hem ook al de wonderbare Balderswoorden. Als de morgen komt, gaan
Mei en de dichter samen nog eens door de mooie Hollandsche landen.
Plotseling ziet de dichter in een kreupelboschje een vrouw: de stroomnimf
uit den eersten zang, die nu uitspreekt wat ze toen Mei niet wilde zeggen. ’t
Lot van Mei is ook hààr lot, ook zij heeft eens de goddelijke stem van
Balder gehoord, en ook zij is „bleek, als water is, beneê den mist der beek.”
De dood van Mei. Tegen den morgen gaat Mei heen, stralende als een gouden
beeld in de zon; op jong ongerept gras tusschen vier eiken blijft ze staan,
„als een bloem van zomerrood, papaver, midden in gedaver van zonnevuur”
en zooals die bloem haar teeren stengel langzaam buigt omlaag, zoo buigt
ook Mei langzaam haar hoofd. De maan neemt het lichaam van haar
gestorven kind in haar armen, de dichter legt het in een boot, vaart de rivier
af tot aan de zee en daar wachten de twaalf uren al met een baar om hun
droeven plicht te doen. Aan den zeezoom, waar Mei het eerst geland was,
wordt ze in ’t graf gelegd: „daar ligt bedolven mijn kleine Mei”.