3. Wat je ziet dat ben je zelf
Harmen eijzenga
Stichting CbK zeeland
Middelburg 2008
5. 5
Het doorzichtige museum
in 1989 bezocht ik de tentoonstelling ‘Groeten uit Utrecht’ van
het Centraal Museum aldaar. deze tentoonstelling was mede
bedoeld om de bezoeker ook met het museum zelf kennis te
laten maken: alle ruimtes die normaal alleen voor medewerkers
toegankelijk zijn, waren nu opengesteld voor het publiek, terwijl
iedereen in die ruimtes gewoon aan het werk was. Sindsdien
is voor mij niet alleen zichtbaar wat er bewaard wordt in een
museum, maar is het bewaren zelf zichtbaar geworden, is het
museum als het ware doorzichtig geworden. Sindsdien hangen,
staan of liggen dan ook niet alleen de werken zelf te kijk, maar
is voor mij ook zichtbaar wat ze in stand houdt en in welke orde
ze thuishoren – de restauratiewerkplaats waarin ze onderhouden
worden,dearchievenwaarinzeopgenomenzijn,dedepotswaarin
ze opgeborgen worden, de bibliotheek waarin ze beschreven en
verklaard worden.
een van mijn meest hardnekkige herinneringen is die aan de
bewaker achter de monitoren van de bewakingscamera’s: hij
was duidelijk verheugd nu ook eens zichtbaar te zijn, hij liet me
uitgebreid meekijken met alle camera’s, en ik heb sindsdien de
6. 6
neiging om mijn hand op te steken tegen elke beveiligingscamera
in de wetenschap dat daarachter een mens naar me zit te kijken:
ik weet mezelf aanwezig in zijn blik.
Maar ik voelde me niet alleen bekeken – ik voelde me ook bekijker.
Want omdat ik daar ook had staan kijken naar bezoekers die
stonden te kijken of rondliepen of stonden te praten met elkaar,
zag ik, eenmaal weer in de zalen aanwezig, ook mezelf staan kijken,
rondlopen of praten met een ander.
jezelfzienstaankijkenisineersteinstantieeenafstandscheppende
ervaring - zoals het geval kan zijn in uittredingservaringen of in
dromen. Maar als je je ervan bewust wordt dat je staat te kijken
terwijl je staat te kijken leidt dat onontkoombaar tot de ervaring dat
je aanwezig bent als je eigen blikveld, dat je aanwezig bent in de
scène waarin je staat te kijken.
Maar ook word je je ervan bewust waarnaar je staat te kijken, je
merkt dat je blik al selecteert terwijl je kijkt, dat je blik betekenis
geeft aan wat je ziet. Ongeveer zoals wanneer je langs de vloedlijn
aan het strand loopt, speurend naar wat daar is aangespoeld:
hout, zeewier, touw, een blikje, een bosje uitgebleekt zeegras,
7. 7
een spanen doosje zonder bodem, een paar botjes van een of
ander beest, schelpen, lessen en andere afgedankte dingen en
allerlei minder herkenbare objecten, soms aangetast door lang
verblijf in zee - het krijgt betekenis zoals het zich aan je voordoet.
aanspoelsels zijn van hun oorsprong, hun plaats, hun gebruik
vervreemde voorwerpen, ze zijn als het ware uit hun betekenis
gevallen, en ze verleiden je om ze op te rapen, te benoemen, mee
te nemen. Maar op het moment dat je iets opraapt, of eigenlijk
al eerder, al op het moment dat je je hand uitsteekt om het op
te rapen, of nog eerder zelfs, op het moment dat je het ziet, dat
je het herkent, of dat je je juist afvraagt wat het is, of wat het
geweest kan zijn, heb je het al opgenomen in je wereld. je bestaat
uit de dingen waarmee je je omringt, je bent zelf al aanwezig in
de herkenning of de vragen die aan het oprapen en benoemen
zijn voorafgegaan. Met een parafrase op een bekend gezegde: wat
je ziet dat ben je zelf.
dat is ook te zien in wat je in de loop der jaren zoal om je heen
verzameld hebt: kennelijk waren al die dingen om bepaalde
redenen het bewaren waard. ze herinneren je aan het moment
of de plaats waar je ze hebt gevonden, of ze zijn verbonden aan
een gedenkwaardige gebeurtenis of aan een dierbare persoon.
8. 8
Maar je bewaart ze niet vanwege die herinnering – het is juist
omgekeerd: het zijn de dingen die jóú bewaren – ze geven je
de mogelijkheid het spoor terug te volgen, ze zijn het kielzog
naar de horizon van je verleden, de persoonlijke ervaring van
het verschuiven door de tijd waarmee je je toekomst tot verleden
maakt: wie je geweest bent maakt je tot wie je bent.
zo vormt ieder mens zich een dynamische, veelvormige en
menigvuldige verzameling, een verzameling die steeds verandert
en die zich ook op steeds andere wijze manifesteert in voorwerpen,
associaties, herinneringen, belevingen, verwachtingen, perspec-
tieven, dromen, ideeën, idealen. Veel van wat je verzamelt, heb
je niet uitgekozen; en ook het bewaren is vaak geen bewuste
handeling. je zou beter kunnen zeggen dat het kiezen en het
handelen juist vanuit die verzameling gebeurt: je bent wat
je verzamelt, of met een iets andere nuance: je bent wat jou
verzamelt: wat je bewaart, bewaart je.
9. 9
Domein
tijdens de opening van een schilderijenexpositie raakte ik
verzeild in een gesprek tussen de maker en enkele bezoekers. de
maker beklaagde zich erover dat hij het schilderij dat hij zojuist
verkocht had nu ook echt ‘kwijt’ was. de koper, een vriend van
hem, moest daarom lachen, en hij nodigde hem uit om af en toe
te komen kijken. de maker maakte duidelijk dat het daar niet
om ging: ook dan zou hij het werk als ontvreemd uit zijn atelier
ervaren – des te sterker eigenlijk. ik zag dat anders, en ik opperde
dat hij niet het schilderij kwijt was, maar dat hij met de verkoop
juist zijn domein had uitgebreid naar de muur waaraan en het
huis waarin het werk straks zou hangen – sterker nog: dat ook de
koper tot zijn domein was gaan behoren.
Mijn opmerking wekte enige hilariteit kennelijk vanwege de
interpretatie van het woord ‘domein’ als ‘eigen terrein’ met
verwijzingen naar omheiningen, prikkeldraad en bordjes
‘verboden toegang’, of ook naar de exclusieve plaats van ieders
website op internet. de maker begreep het wel: hij vond het een
aantrekkelijke gedachte, een idee dat hem wel aansprak.
10. 10
de reactie van de koper op mijn uitleg was, na enig nadenken, dat
omgekeerd dan ook de maker en zijn atelier nu mét het schilderij
tot zíjn domein behoorde. Maar dan behoort het in zekere zin
toch ook tot het domein van wie er maar naar kijkt?
Of tot het domein van wie er over praat, of van wie er aan denkt?
Van wie was dat schilderij nu eigenlijk? en waar hoorde dat nu
thuis? en hoe zit het dan met de autonomie van het schilderij
zelf? en is alles dan niet het domein van iedereen en tegelijk van
niemand?
in zekere zin is alles waar. ‘domein’ verwijst wel naar ‘eigen
terrein’, maar dan in de zin dat het jezelf op de een of andere
wijze insluit. ‘domein’ is wat je om je heen verzameld hebt en
wat zich om je heen verzameld heeft, wat je bewaard hebt en wat
jou bewaard heeft. dat zijn niet alleen de dingen die je eigendom
zijn omdat je ze gekocht hebt of gekregen of de dingen die je
bewaard hebt omdat je ze niet weg kon doen, of de dingen die
je herinneringen bewaren. Wat je ziet, wat je je herinnert, wat
je bewaart, wat je weet, wat je koopt, wat je meeneemt, wat je
verloren hebt, wat je hebt gekregen, wat je maakt, wat je geeft,
wat je zegt, wat je schrijft, wat je denkt, wat je verzwijgt, wat je
11. 11
doet, wat je nalaat, wat je van plan bent, wat je ooit gedaan hebt,
of niet gedaan hebt, het is allemaal ‘van jou’ – in de zin dat het
bij je hoort, dat het je kenmerkt, dat het deel van je uitmaakt.
Maar het is geen privé-domein, het is publiek – in de zin dat je als
zodanig aanwezig bent, dat je als zodanig bestaat. Wat er privé
aan lijkt, is dat het eigen is. Je bent het zelf.
in een van mijn schoolrapporten staat de aantekening: “is
tijdens de les met zijn gedachten soms afwezig.” ik dacht toen:
dat zou eigenlijk ‘aanwezig’ moeten zijn. ik was niet daar waar
ik verwacht werd – maar waar ik was, daar was ik zeer aanwezig.
en als ik weer tot de orde was geroepen en men vroeg me waar
ik nu weer was geweest en men vond dat ik daar wel een opstel
over kon schrijven – dat lukte nooit, als ik dat al probeerde,
het werd nooit wat het was geweest. Het lukt je moeiteloos te
switchen van het een naar het ander op reis door je hoofd: het
kost vaak meer moeite je gedachten ‘bij de les’ te houden dan
de simultaanwedstrijden te volgen die zich afspelen in je hoofd.
Maar om dat op papier te kunnen krijgen zou je simultaan moeten
kunnen schrijven, en dat is veel moeilijker: zelfs de “stream of
consciousness” zoals die door james joyce of Virginia Woolf op
papier is weergegeven is maar een lauwe afspiegeling van wat
12. 12
er werkelijk zich in je hoofd afspeelt. Hoe ongeordend ook zo’n
weergave lijkt, hij is wel degelijk op orde: er wordt toch maar één
stroom tegelijk gevolgd. de echte stroom is een overstelpende,
onbeschrijfelijk gecompliceerde chaos, waarin van alles rondkolkt
wat zich ooit aan je heeft meegedeeld. dat krijg je nooit allemaal
tegelijk beschreven, daar krijg je zelfs geen schijn van orde
in. Woorden onthullen in hun toepassing telkens maar één
betekenis, en het zou ook niet anders kunnen, want hoe zouden
we ooit begrijpelijk voor elkaar kunnen zijn als onze woorden
simultaan verschillende betekenissen hebben? Woordspelletjes
enwoordspelingen,verhaspelingenenversprekingenzijnmeestal
juist als zodanig herkenbaar doordat in hun gebruik het ‘juiste’
woord doorschemert: we weten wat er wordt bedoeld.
Maar in de eenduidigheid van onze woorden schemert omgekeerd
ook die hele simultane chaos door. Wat opduikt in je hoofd is
als wat aanspoelt aan het strand: het krijgt betekenis zoals het
zich aan je voordoet. Ook voor jezelf wordt pas duidelijk wat
je te zeggen hebt als je daarvoor de woorden hebt gevonden.
natuurlijk kun je iets achterhouden, je kunt iets verzwijgen,
je kunt selectief zijn in wat je van jezelf laat zien. Maar wat je
wilt verzwijgen moet je eerst oproepen met de woorden die je
13. 13
wilt verzwijgen. zo blijf je meester over wat je zegt, over wat je
van jezelf laat zien – of liever: over wat je níet laat zien, wat je
niet vertelt, blijf je meester. totdat iemand er in slaagt het je te
ontfutselen. Maar dat betekent ook dat alles wat aan jezelf in taal
verschijnt in beginsel al publiek is.
ligt hier de angst van de schrijver voor het lege blad papier?
de angst voor het eerste woord dat vele andere uit kan halen?
Maar dat is juist nodig: je gooit een woordje uit om een zin te
vangen. de angst dat je niet meer weet wat je wilde schrijven
zodra je wilt gaan schrijven? Maar wat je wilt schrijven kun je
slechts te weten komen door te schrijven. de angst het juiste
woord niet te kunnen vinden? Maar dat kun je alleen maar
vinden door woorden tegen elkaar af te wegen. de angst voor
het onbeschreven blad is nutteloos: er is geen blauwdruk die je
zegt wat er moet staan. Het enige wat je hebt is wat je weet te
schrijven.
Maar wat je van jezelf niet weet, waar je geen woorden voor kunt
vinden, wat ongeroepen meekomt met wat je hebt opgeroepen,
ligt open in wat je ongemerkt van jezelf laat zien. daar is met
name de reclamewereld goed van doordrongen: daarin wordt
14. 14
een beroep gedaan op je diepste verlangens, je meest intieme
genoegens,jegrootsteangstenenjemeestgeheimeverwachtingen
zonder dat je dat door hebt, en je laat je dan ook volslagen
ongehinderd benaderen, omdat het beroep zo verleidelijk is
aangekleed. Waar een psychiater de grootste moeite mee zou
hebben: doordringen in de diepste kelders van je onbewuste,
daar slaagt de reclamewereld zonder moeite in.
toch ziet niet iedereen er een probleem in om zich bloot te geven:
de bereidheid van mensen zich in ‘Reality’-programma’s van de
televisie zonder enige terughoudendheid tot het doordringen
in en het uiten van hun diepste verlangens en emoties te laten
verleiden, de ongeremd openlijke wijze waarop mensen hun ziel
en zaligheid onthullen in hun mobieletelefoongesprekken, de
gewetenloosheid waarmee sommigen zich met stem, lichaam,
wapen of voertuig als aanwezig manifesteren, de roekeloosheid
waarmee anderen zich in allerlei Big-Brother-achtige programma’s
storten, maken de conclusie onontkoombaar dat je ‘zelf’ pas
van jezelf is, als je dat aan iedereen kunt laten zien. Het ‘ik’ als
getuigenis van aanwezigheid: kijk, ik besta.
15. 15
Oog en hand
elk kunstwerk is de neerslag van de simultane chaos die de maker
is. de vraag of hij weet wat hij wil (of moet) maken loopt steeds
weer uit op de vraag wat weten is. een maker maakt: hij gaat aan
het werk met een idee in zijn hoofd, maar dat is geen voorbeeld
waarmee hij het werk kan vergelijken; ook schetsen zijn dat niet,
die zijn veeleer een voorlopige weergave van dat idee. Wat hij wil
maken blijkt uit wat hij maakt en wat hij daarvan vindt.
Ook in de vordering van het werk kan hij niet veel meer doen
dan nagaan of het de goede kant opgaat, en als dat niet zo
is, weet hij vaak niet hoe het dan wel zou moeten. Het is een
intuïtie die veeleer in zijn handen ligt dan in zijn hoofd en die al
doende werkelijkheid wordt: hij ziet het werk onder z’n handen
groeien en in die oog-hand-coördinatie heeft hij greep op die
verwezenlijking.
Wie ooit de enorme voldoening heeft gesmaakt om onder zijn
handen dat te zien ontstaan wat hij zich voorstelde te maken, weet
waar ik het over heb. ambachtslieden en kunstenaars bevinden
zich wat dat betreft op hetzelfde terrein, en ze zullen daar ook
16. 16
de primitieve en de prehistorische mens aantreffen – en zichzelf
in de herkenning van hun artefacten.
zo’nvijfkilometervanmijngeboorteplaatsligteenkleinebeboste
heuvel in het landschap, het overblijfsel van een ijstijd-stuwwal,
deels afgegraven om de vruchtbare grond onder het zand van de
heuvel te kunnen exploiteren. Het restant is nu natuurmonument,
maar de steile afgraving was in mijn jeugd een magneet voor
onze ontdekkersaard. Het was geen archeologisch waardevolle
plek, maar we vonden er genoeg dat voor ons van waarde was:
botjes en schedeltjes van dieren, gladde stenen die door het ijs
helemaal uit Skandinavië hierheen gevoerd waren, een brandlaag
met potscherven en allerlei ondeinieerbaar materiaal, en ook
af en toe een stuk vuursteen dat we voor pijlpunt of vuistbijl
konden houden.
Wat het woord ‘vuistbijl’ betekent, ontdekte ik toen ik zo’n
stuk puntig vuursteen in mijn vuist nam. Of nauwkeuriger: ik
ontdekte dat dat stuk vuursteen een vuistbijl geweest kon zijn
doordat ik hem in mijn vuist nam: mijn hand werd de vervulling
van de steen. “Kijk, een vuistbijl”, zei ik tegen mijn metgezellen.
“is-ie echt?” vroeg een van hen, en ik probeerde hem dat laten
17. 17
zien door hem de hersens in te slaan, maar hij was al weg voor ik
bij hem was. Hij leek dus echt genoeg.
zo kan het ook de primitieve mens vergaan zijn. de ontdekking,
dat afslagen van vuursteen een vlijmscherpe kant hebben die
ze geschikt maakt voor allerlei gebruik, kan uiteindelijk ook
de kern van de vuursteen als vuistbijl onthuld hebben. Op een
gegeven moment legt de hand zich toevallig om de steen die is
overgebleven na het afslaan van een aantal scherven en onthult
zo de samenhang vuist-en-bijl in zijn mogelijkheden, dat wil
zeggen: dan duikt uit de steen de bijl op in de wederkerigheid van
probleem en oplossing. Want het zien van mogelijkheden is het
zien van de oplossing voor een probleem dat voordien misschien
nog niet eens bestond.
ik zag een tijdje geleden bij een artikel van theo toebosch in
de nRC (Graven met je neus, 28 oktober 2004) een foto van de
Ring van Brodgar, een prehistorische steencirkel op een van de
Orkney-eilanden, en ik dacht onmiddellijk: dat zou een werk
van Richard long kunnen zijn, met als titel Stone Circle – of
nee: eigenlijk wás mijn eerste gedachte: Ah! Richard Long! en pas
daarna las ik het onderschrift van de foto, en toen ook werd
18. 18
ik me bewust van mijn associatie. en ik werd getroffen door
de gedachte die deze associatie bij me wekte, een gedachte die
ook teweeggebracht wordt door prehistorische rotstekeningen of
door de Paaseilandbeelden: het zijn actes de présence – los van alle
redenen waarom ze gemaakt of geplaatst zouden kunnen zijn
getuigen ze van menselijke aanwezigheid.
Het opmerkelijke was nu, dat in toebosch’ artikel precies
eenzelfde associatie aan de orde kwam. dit artikel was een
bespreking van het boek Figuring It Out van Colin Renfrew,
hoogleraar archeologie in Cambridge. in dit boek betoogt
Renfrew dat archeologen bij de bestudering van het verleden iets
van kunstenaars kunnen leren, omdat hun werk een kritische
blik geeft op ‘onze fundamenten van kennis en waarneming’.
Renfrew had echter de omgekeerde associatie: van Richard long
(diens werk Chalk Line) naar de steencirkel die hij zeven jaar eerder
had opgegraven, en hij zegt dat hij pas werd getroffen door de
Chalk Line, toen hij zag dat long zijn stenen even zorgvuldig had
neergelegd als de neolithische bouwers de hunne.
zowel mijn associatie als die van Renfrew betreffende de overeen-
komst tussen de Ring van Brodgar en het werk van Richard long
19. 19
berust op het gegeven dat dergelijke objecten een ingreep in
het landschap zijn, of je ze nu een acte de présence acht, of dat
je de zorgvuldigheid opvalt waarmee ze zijn geplaatst. Voor hem
zowel als voor mij is kennelijk een van de meest kenmerkende
eigenschappen van de moderne mens (de homo sapiens) dat hij zijn
tekenen in het landschap achterlaat en daarmee zichzelf kenmerkt
– los van elke intrinsieke betekenis die deze objecten zouden
kunnen hebben. Volgens Renfrew kan men de geschiedenis van
de condition humaine alleen maar begrijpen als men deze als een
proces van ‘material engagement with the world’ opvat, een proces
waarop een kunstenaar als Richard long weer commentaar
geleverd heeft.
Renfrews associatie van zorgvuldigheid komt in die zin overeen
met de mijne, dat met de eerste oogopslag duidelijk is dat hier
iets met een bedoeling is neergelegd, dat hier iets van betekenis
ligt, dat hier iets aanwezig is wat noodzakelijk zo moest zijn –
alsof het er altijd geweest is, alsof het ondenkbaar is dat dit hier
niet zou zijn, alsof de wereld zonder dit werk een andere wereld
zou zijn. in die associatie is het autonoom geworden: het is een
verwijzing naar de intentie waarmee zowel de Chalk Line als de
Ring van Brodgar zijn gemaakt. die intentie is vervuld met het
20. 20
maken, die intentie is het maken zelf geweest.
de wereld is vervuld van dergelijke tekenen van aanwezigheid.
en dat ze als zodanig herkend worden, bewijst het gegeven dat
ze bij ontdekking onmiddellijk met de grootste zorg omringd
worden, of dat ze juist van hun vindplaats weggenomen worden
om terecht te komen in een verzameling van de vinders of van
hun musea. als ze tenminste niet al bij de eerste kennismaking
zijn vernietigd.
Wij vinden dat het roven of vernielen van dergelijke zaken van
weinig respect getuigt voor de makers en hun tijd: wij zorgen voor
het in stand houden van dergelijke overblijfselen op hun plaats.
Voor ons zijn het getuigen van een verleden waar we bijna niets
van weten, en we hopen dat we ze tot spreken kunnen brengen.
Maar in alle gevallen is er sprake van ontvreemding.
net als met de aanspoelsels op het strand, die in het oprapen en
meenemen al in onze wereld, ons domein, zijn terechtgekomen.
Van hun context vervreemd. Uit de tijd gevallen. aan hun
betekenis ontrukt. Het zijn weliswaar tekenen van aanwezigheid,
21. 21
maar wie hun makers zijn geweest kunnen we alleen opmaken uit
de context: gereedschappen, gebruiksvoorwerpen, behuizingen,
lichamelijke overblijfselen als botten en schedels. Van dergelijke
vondsten valt de betekenis nog wel te achterhalen, voor zover ze
in enige zin analoog zijn aan wat wij kennen. de betekenis van
overblijfselen als de Ring valt uit deze context alleen maar te raden.
en ook dan vallen we onontkoombaar terug op wat wij daarin
menen te herkennen. dat geldt evenzeer voor werken als Chalk
Line: ook daar word je geconfronteerd met een object waar je zelf
iets van moet maken, wat je je moet toe-eigenen om er iets van
te kúnnen maken. de Chalk Line zou een heilige plaats geweest
kunnen zijn, en de Ring een kunstwerk, inplaats van andersom.
Wat we erin kunnen zien, kan inderdaad ook zo bedoeld zijn,
maar het zegt vooral iets van onze eigen verbeeldingskracht.
een offerplaats? een plaats waar recht gesproken werd? een
kinderspeelplaats? een verboden plaats?
dat kan allemaal, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat mij
om de getuigenis die ze geven, de getuigenis waarmee de mens
zijn aanwezigheid in de wereld en zijn verhouding met de wereld
heeft kenbaar gemaakt en die niet alleen met dergelijke werken
is gegeven, maar ook met rotstekeningen en grotschilderingen,
22. 22
met het werk van bouwers en kunstenaars – en met inscripties
in stenen, muren en bomen, welk fenomeen getuige de grafiti op
muren en voertuigen van alle tijden is. Welke betekenis ze ook
kunnen hebben, welke betekenis er ook aan zou kunnen worden
toegekend, elk van die werken is in wezen een zelfvervulling,
niet in spirituele of metafysische, maar in wederkerige zin: wat je
maakt dat ben je.
die wederkerigheid maakt hun betekenis voor anderen dan de
makers ontoegankelijk, niet omdat ze onbegrijpelijk zijn, maar
omdat ze naar zichzelf verwijzen. ze hebben ons misschien wel
wat te zeggen, maar die betekenis verwijst weer naar ons eigen
hoofd: elke verklaring, elke duiding, elke interpretatie voegt
weer iets toe aan ons begrip over onszelf.
De vrijheid van de kunst
als een kunstenaar gevraagd wordt wat hij bedoeld heeft met
wat hij heeft gemaakt, of wat het moet betekenen, dan zou hij
als antwoord eigenlijk alleen maar naar het werk zelf moeten
23. 23
verwijzen, want daarin heeft hij dat nu juist uitgedrukt. Weet
hij zelf wel wat hij met zijn werk bedoeld heeft? Weet hij wat
het betekent? Waarschijnlijk wel – maar het is de vraag of hij
dat onder woorden kan brengen. Hij heeft zijn intenties in het
maken neergelegd, en op een gegeven moment kan hij alleen
maar constateren: het is af. Hij kan vaak niet zeggen (soms ook
wel) waaróm het af is, maar hij ontdekt wel dát dat zo is, het
onttrekt zich verder aan zijn macht, uiteindelijk is het autonoom
geworden, getuigt het van een eigen aanwezigheid: kijk, ik besta.
en als de maker tegen de intuïtie dat het af is in probeert er nog
iets aan te doen, te veranderen, te ‘verbeteren’, zal hij merken
dat het er niet beter van wordt, maar dan kan hij al niet meer
terug, het is mislukt omdat hij niet op tijd gezien heeft dat het al
af was.
Hij kán er natuurlijk wel meer over zeggen, maar dan gaat hij
of zijn werk in woorden overdoen, en daarmee vernietigt hij de
autonomie van zijn eigen werk, of hij wordt een beschouwer van
zijn eigen werk, maar dan kan hij er evenveel over zeggen als
welke willekeurige beschouwer ook. terwijl de vraag nu juist
was, wat hij daarmee heeft willen zeggen, is dan zijn antwoord
als was de vraag: wat heeft de maker hiermee willen zeggen.
24. 24
er komt me nu een opmerking voor de geest die wel vaker
gemaakt wordt, over fotografen met name, en die ik nu terloops
hoorde tijdens de andy Warhol-tentoonstelling in het Stedelijk
Museum in amsterdam. de vraag was (aan een stel jongeren
door een van de rondleiders): “en kun je nu zeggen wat
gemeenschappelijk is aan al die ilmpjes van Andy Warhol?”,
en het (gewenste) antwoord: “dat hij er zelf nooit in zit” werd
door de rondleidster vertaald in: “ja – je zou kunnen zeggen dat
hij zich achter de camera verbergt.” dat dankt je de koekoek!
dacht ik: ten eerste zijn er heel wat ilmpjes waar hij wel “in
zit” (interviews bijvoorbeeld, maar ook een ilm waar hij zich
tot een soort diva laat schminken); maar ook in de andere is hij
aanwezig, niet lichamelijk, maar persoonlijk: je ziet wat hij ziet,
en wat hij laat zien dat is hij zelf – essentieel aan zijn ilms is juist
dat hij daarin een reproductie van zijn wereld heeft vastgelegd.
Als je zijn ilms bekijkt, en ook al het andere wat hij ooit gemaakt
heeft, dan loop je rond in zijn domein – wat dan louter met dat
rondlopen, met daar iets van vinden (in de betekenis: daar een
mening over hebben, maar ook: daar iets in herkennen, of: daar
iets van in je herinnering meenemen), ook jouw domein wordt.
Met andere woorden: hij heeft zich helemaal niet verborgen, hij is
aanwezig in het domein dat hij in de wereld achtergelaten heeft,
25. 25
gewild en ongewild, in woorden, in handelingen en in objecten
– en aldus ook in het domein van iedereen die van zijn werken
kennisneemt.
Ookvoorelkkunstwerkgeldthetzelfdealsvoorwataanspoeltaan
het strand: het krijgt betekenis zoals het zich aan je voordoet. elke
confrontatie met een kunstwerk is een wederkerige ontmoeting:
elk kunstwerk bestaat zoals iemand het vindt, zoals iemand het
herkent, zoals iemand het in zijn uniek-persoonlijke domein wil
opnemen, het wil bewaren omdat het in de herkenning of het
vinden iets eigens blijkt te bevatten. Het antwoord op de vraag:
“Maar wat vind je daar nu aan?” of “Wat zie je daar nu in?” is
slechts te geven door, net als de maker, te wijzen naar het werk
zelf: dat antwoord zit opgesloten in het werk zoals dat jou weer
insluit: wat je ziet dat ben je zelf.
Hier ligt de autonomie van het kunstwerk. ten eerste is elk
kunstwerk vrij van (dat wil zeggen: niet gebonden aan) welke
betekenisgeving dan ook, hoezeer de kunstbeschouwing ook
probeert het een plaats en een betekenis te geven – want juist
elke poging daartoe kan slechts berusten op die wezenlijke
vrijheid. dat verwijst naar het tweede aspect: de vrijheid tot
26. 26
betekenistoekenning – het staat eenieder vrij zelf een kunstwerk
betekenis te geven, het te bevrijden uit de gegeven context – een
museum, een boek met afbeeldingen, een galerie, een recensie –
en het toe te voegen aan het eigen domein.
dat domein is de samenhang tussen jezelf en het kunstwerk,
een samenhang die uniek en persoonlijk is en die je toch met
anderen kunt uitwisselen. Maar hoewel een ander wel weet, wel
kan weten, dat zo’n voorwerp betekenis voor je heeft, kan hij niet
weten, welke betekenis het voor je heeft. elk kunstwerk ontlokt
aan eenieder een bepaalde waardering, maar die waardering is
ontoegankelijk voor elk ander.
Hier ligt ook de weerloosheid van het kunstwerk: wie voor de
autonomie ervan geen respect heeft, vindt een object tegenover
zich dat letterlijk niets betekent – en dat dan ook eventueel
vernietigd kan worden. dit is ondermeer vervat in de uitspraak
van Pierre janssen: “je mag van kunst vinden wat je wil, maar je
moet er met je poten van afblijven”.
dat geldt niet alleen voor cultuurbarbaren, vandalen en
beeldenstormers – het geldt evenzeer voor kunstbeschouwers,
27. 27
theoretici en critici, voor museumdirecteuren en tentoon-
stellingmakers die kunstwerken onderschikken aan een
buitenkunstzinnig kader, thema of intentie. Wie met het
tentoonstellen van kunstwerken iets anders bedoelt dan het
tentoonstellen van kunstwerken, ontkent de integriteit van die
werken en vernietigt ze in die ontkenning. als je aestheticief het
kunstwerk opzadelt met een theorie, als je recensief verkondigt wat
er in te zien is, als je je eigen opvatting deskundief objectiveert
tot een deinitie, als je directief het werk een context geeft die
niet met het werk zelf gegeven is, als je het werk exposief een
eigentijdse presentatie geeft om de bezoeker te paaien of te
behagen, als je meegaat met de hype of de waan van de dag, als
je rond het werk een spektakel bouwt om er de aandacht op te
vestigen, reduceer je het kunstwerk tot een object binnen je eigen
domein – alsof het je eigendom is – en je plaatst je tussen de
beschouwer en het werk, omdat je dat werk gemaakt hebt tot
een exclusieve manifestatie van je eigen betekenistoekenningen
die de blik van de beschouwer manipuleren zonder dat hij dat in
de gaten heeft. dat wil niet zeggen dat je eigen oordeel er niet
toe doet, dat je er niets van mag vinden, dat je er niets over mag
zeggen of schrijven, maar wel dat je dat niet mag opleggen aan de
beschouwer of het werk. dat je er meer van weet impliceert niet
28. 28
dat je het ook beter weet – integendeel: die kennis geeft je een
dienende rol, ten aanzien van zowel de beschouwer als het werk.
Kunst kan niets anders dan zichzelf bedoelen, en zo hoort
het ook tentoongesteld te worden. Kunst is autonoom en die
autonomie behoort zelf als legitimatie van haar bescherming
tegen welke onderschikking ook te gelden. elk kunstwerk is
de neerslag van een simultane chaos die eenieder ongehinderd
binnen zijn domein behoort te kunnen halen, die eenieder de
mogelijkheid behoort te kunnen geven de wederkerigheid daar-
van te ondervinden.
Want een museum is een publiek domein, en wie er voor werkt
heeft zich aan dat publieke verplicht. Het is een domein zoals
je zelf bent: een verzameling objecten vervreemd van hun
oorsprong,hunplaats,hungebruik:hetateliervaneenkunstenaar,
of de tijd waaruit ze bewaard gebleven zijn, of de plaats waar ze
aangetroffen zijn. Maar anders dan de verzameling die je zelf
geworden bent: een uniek-persoonlijk domein met een uniek-
persoonlijke betekenis, de simultane chaos die je persoonlijke
geschiedenis uitmaakt, is een museumverzameling een collectief
domein: een om bepaalde redenen tot een bepaalde orde getemde
29. 29
chaos, in de vorm van een selectie uit de hedendaagse kunst, in de
vorm van kunstwerken geplaatst in een cultuurhistorisch kader,
in de vorm van cultuurschatten: bodemvondsten, exempels
uit de cultuurgeschiedenis zoals costuums, (delen van) oude
gebouwen, oude interieurs, meubilair, gebruiksvoorwerpen.
Maar, met een parafrase van een marxistische mantra: het
domein is maatschappelijk, de toe-eigening is privaat. een
museum is een ‘huis der muzen’, dat eenieder in staat behoort
te stellen het tentoongestelde en het bewaarde, het beschrevene
en het gearchiveerde aan het eigen, uniek-persoonlijke domein
toe te voegen zonder het te hoeven bevrijden uit de kluizen van
ongevraagde boodschappen, interpretaties of verklaringen. Want
wat je treft in wat je aantreft in een museum zegt je ook, hoe je
zelf deel uitmaakt van de wereld waarin het werk ooit tot stand
gekomen is, waarin het ook als zodanig bewaard en beschreven
wordt en waarin het juist hier en juist nu aan je getoond wordt: het
wederkerig deelgenootschap dat een museum zo belangwekkend
maakt.
31. 31
Toegift
denkt u zich de onbedwingbare neiging van kinderen tot het
oprapen en meenemen van allerlei dat in hun zoekend blikveld
komt …
Stelt u zich voor dat een van hen die dingen ging bewaren, en dat
het kijken zich losmaakte van die neiging en dat het zoeken zo
een eigen kader kreeg …
zo zou het rapen kunnen leiden tot verzamelen, en zo zou de
ontdekking van de leegte achtergelaten door het rapen kunnen
verleiden tot omschrijvingen als ‘het verstoffelijken van het niets’
of ‘het zichtbaar maken van het uitgewiste’ – het onbedwingbaar
spelen met begrippen als met vuur: het toegeven aan de verleiding
pas onthult het gevaar …
zo zou het verzamelen kunnen leiden tot het idee van een soort
expositie, een opstelling van alle voorwerpen gevonden op een
bepaalde plaats - een aantal meters vloedlijn aan het strand, een
hoekje van het park, een stukje stoeprand, de lijhoek van een
groot gebouw - in de vindorde overgebracht naar een ruimte
elders met als titel hun plaats van herkomst: Tien meter vloedlijn bij
Paal 8 of Kruispunt Hooglandseweg/Beltstraat of Dirkzwagerpad 10-14 of
Bij de muur van het oude kerkhof of Langs de oever van de Haarsminksloot,
32. 32
met daarbij een aantal foto’s van de vindplaatsen, zowel van de
aanwezigheid als van het verdwenen zijn van dat wat aangetroffen
was …
zo zouden musea en galeries daar misschien belangstelling voor
kunnen krijgen, zodat de zelfstandigheid van die praktijk weer
op zou gaan in de onderwerping aan het oordeel van aesthetici,
museumdirecteuren en kunstcritici …
zo zou daarvan de neerslag weer verschenen kunnen zijn
in kunstbladen en magazines onder titels als Een verzameling
vergetelheid of Displacements of Een zaal vol dwaalsporen …
zo zou het kunnen zijn dat het zo steeds groter werd, dat men er
steeds meer in ging zien, dat er steeds meer over werd geschreven,
en dat elke stad zijn eigen lege plaats wilde hebben …
zo zouden in allerlei uitvoeringsopdrachten allerlei notabelen
de gelegenheid kunnen krijgen voor kunstkenners of zelfs voor
kunstbevorderaars door te gaan, en zo zouden in deze mafia
ook de kunstcritici mee kunnen doen, en de musea en andere
openbare ruimtes, door van een lege plaats een ‘lege plaats’ te
maken - een lege plaats steeds als zodanig aangeduid door een
tekst, op de grond of tegen een muur, met een verwijzing naar
de ruimte elders waar het weggehaalde was tentoongesteld en het
weghalen in foto’s of op video was vastgelegd …
33. 33
zoals dat gedoe bijvoorbeeld in de straten van lyndon
of in het park van Røthengatter
en in het museum Vitreuil/becker
of de toonzalen van de oude arkas-fabriek
en dat grachtenproject in loderstadt …
en dan dat megaproject: het stratenplan van de oude binnenstad
van las Meninas uitgelegd in de najadewoestijn aan de hand van
alles wat als betekenisloos kon gelden: zwerfvuil, autowrakken,
illegale bouwsels, zwervers, verslaafden en ontheemden … alles
wat geen thuis of plaats had, omdat niemand het erkende, omdat
niemand er betekenis aan wilde geven, omdat iedereen het van
betekenis vervreemd had, omdat de geschiedenis zelf er de
betekenis aan ontnomen had …
zo zou het betekenisloze betekenis kunnen krijgen als het van
betekenis bevrijde…
en hoe dat alles dan geleidelijk weer door de woestijn heroverd
werd, en de fotoseries daar weer van …
inderdaad – zo zou het kunnen zijn gegaan. Maar ik heb er nooit
werk van gemaakt, ik heb wel van allerlei verzameld, maar zo
heb ik het laten liggen, ik heb alleen maar het idee bedacht, en
het ligt dus nog steeds klaar om uitgevoerd te worden ...
36. Colofon
Wat je ziet dat ben je zelf van Harmen eijzenga werd gezet uit de
Garamond en gedrukt als nummer 126 in de Slibreeks door
jumbo-Offset te Goes in een oplage van 500 exemplaren.
Papier binnenwerk: biotop 130gr
Omslag: Keaykolour Original Porseleinblauw 300gr
Stofomslag: Popset Hoogwit 150gr
de vormgeving was in handen van Stichting zOUt
te Middelburg.
deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van de
Provincie zeeland.