5. BS 1 Bescherming
Inwendig en uitwendig milieu
Lichaamsvreemde stoffen
Virussen
Eerste verdedigingslinie
6. Inwendig en uitwendig milieu
• Blootstelling aan ziekteverwekkers /
pathogenen
• Klein – virussen + bacteriën
• Groot – schimmels + dieren (insecten,
wormen)
• Scheiding inwendig en uitwendig milieu
door dekweefsel
7. Lichaamsvreemd en lichaamseigen
• Infectie = ziekteverwekker is lichaam binnengedrongen en
vermenigvuldigd zich
• Ziekteverschijnselen
• Afgifte stoffen – bacterien, schimmels, dieren
• Locatie infectie
• Huid, slijmvliezen – schimmels
• Rest – bacteriën, virussen, eencellige dieren
• Type stof
• Lichaamsvreemd – stoffen en cellen die niet in lichaam thuishoren
• Lichaamseigen – stoffen en cellen door lichaam gemaakt
• Afweersysteem / immuunsysteem beschermt tegen lichaamsvreemde stoffen
en organismen
8. Lichaamsvreemd en lichaamseigen
• Antibioticum / antibiotica = medicijnen doden of remmen
groei van bacteriën (NIET VIRUSSEN)
• Beschadigen celwand
• Blokkeren stofwisseling
• Resistentie = ongevoelig worden door bacterien
• Vaak gebruik
• Slecht gebruik
9. Virussen
• Virus – geen organisme
• Lichaamscellen gastheer binnen dringen om te
overleven en voort te planten
• DNA-virus / RNA-virus met eiwitmantel
• HIV
10. Lichaamsvreemd en
lichaamseigen
• Infectie pathogene schimmel
• Oppervlakkig
• Warm + vochtige plaats
• Zwemmerseczeem
• Vaginale infectie Candida albicans
• Dierlijke parasieten
• Op lichaam, in weefsel of darmen
• Hoofdluis,
• Bedwants
• Schurftmijt
• Spoelworm
16. Immuunsysteem
• Binnen dringen in inwendige milieu – activatie
afweersysteem
• 2e
verdedigingslinie – aangeboren / niet-specifieke afweer
• Tegen verschillende typen ziekteverwekkers
• Snelle eerste afweer tegen infectie
• Activeert verworven afweer
• 3e
verdedigingslinie – verworven / specifieke afweer
• Gewervelde dieren
• Opbouw gedurende leven
• Tegen 1 specifieke ziekteverwekker
• Tegen eigen veranderde eigen cellen (geinfecteerde cellen of
kankercellen)
• Lymfoide organen = organen betrokken bij
afweersysteem
• Beenmerg
• Thymus
• Milt
• Lymfeknopen
18. Fagocyten
(Aangeboren afweer)
• Na binnendringen -> aanval ziekteverwekker
• door witte bloedcel = macrofaag
• Onderscheid eigen of vreemde cel door antigenen ->
activatie afweer
• Antigenen – grote moleculen -> eiwitten of gifstoffen +
chemische stoffen
• Macrofaag = witte bloedcellen door hele lichaam
verplaatsen
• Snelle reactie -> opruimen door fagocytose
• Veroorzaken koorts -> versnellen afweer reacties
• Rol bij activatie verworven afweer
• Granulocyten -> fagocyteren -> sterfte leidt tot pus /
etter
• Mestcellen – in weefsels van huid en slijmvliezen
• Afgifte histamine -> verwijding + doorlaatbaarheid bloedvaten
• zwelling, warmte, roodheid
19. Antigeen-
Presenterende Cellen
• Lymfocyten -> T-cellen en B-cellen
• Indringers herkennen aan
antigenen door receptor op
celmembraan
• Receptor is specifiek = elke receptor
bindt aan 1 antigeen
• Elke lymfocyt – 1 type receptor
• Verschillende rol
20. Lymfocyten
(Verworven afweer)
• Rol macrofaag bij activatie T- en B-
cellen
• Macrofaag -> Antigeen Presenterende Cel
APC
• Na fagocytose -> antigeen op receptor
• APV via lymfe naar lymfoide organen
• Antigeen APC aanbieden aan T- en B-cellen
• Juiste receptor met juiste antigeen
• => activatie lymfocyt
21. MHC-receptoren
• APC
• Macrofaag
• Dendritische cellen
• B-lymfocyten
• Binding tussen antigeen-specifieke receptor van lymfocyt en
antigeen ziekverwekker
• MHC = Major Histocompability Complex
• MHC-I alle cellen met celkern in menselijk lichaam
• MHC-II -> alleen op macrofagen, dendritische cellen en geactiveerde
B-cellen
• Antigenen van gefagocyteerde ziekteverwekkers op receptor gepresenteerd
22. Cellulaire respons (Reactie T-cellen)
• T-cellen binden aan antigeen APC => deling T-cellen
• T-helpercellen
• Productie stoffen voor vorming en activatie cytotoxische T-cellen
• Cytotoxische T-cellen
• Zoeken geïnfecteerde lichaamscellen
• Herkenning door antigeen aan receptor celmembraan
• Binding met receptor aan receptor -> vernietiging door afgifte stoffen
23. Humorale respons (Reactie B-cellen)
• activatie B-cellen door
• (1) T-helpercellen afgifte stoffen na binding aan antigeen
op APC
• (2) binding aan antigeen ziekteverwekker
• (3) binding aan APC
• Vermenigvuldiging B-cel
• Plasmacel -> aanmaak anti-stoffen tegen ziekteverwekker
• Antistof = eiwit die bindt aan antigeen van
ziekteverwekker en maakt ziekteverwekker
onschadelijk
• Vorming antigeen-antistof-complex
• Meerdere antistoffen -> meerdere plasmacellen
• Bezitter complex – onschadelijk maken
• Afdekken antigeen
• Celmembraan aangetast
• Antistoffen in alle lichaamsvochten
24. Allergische reacties
• Allergenen = antigenen op onschadelijke
stoffen (altijd eiwitten)
• Veroorzaken (onnodige) allergische reacties
• 1e
contact met allergeen
• APC activeert B-cellen tot plasmacellen
• Direct
• Indirect – afgifte stoffen T-helpercellen
• Antistoffen aan mestcellen – gesensibiliseerd /
gevoelig voor allergeen
• 2e
contact
• Allergeen bindt aan antistoffen mestcellen
• Activatie mestcellen -> afgifte histamine
• Loopneus, tranende ogen, benauwdheid, diarree
28. BS 3 Immuniteit
Primaire en secondaire reactie
Natuurlijke en kunstmatige immuniteit
Actieve en passieve immuniteit
29. Primaire en secondaire reactie
• Primaire reactie
• Vorming (voldoende) antistof na 1e
besmetting met antigeen (dagen)
• Incubatietijd
= tijd tussen binnendringen en eerste
ziekteverschijnselen (uren – jaren)
• Symptomen verdwijnen bij voldoende
antistoffen
• Immuun geworden
• Secondaire reactie
• Snelle vorming antistoffen door
geheugencellen
• Meer antistoffen en langzamere afname
• Geen of minder ziekteverschijnselen
30. Natuurlijke en kunstmatige
immuniteit
• Natuurlijke immuniteit
• reactie na binnendringen ziekteverwekker
• (kinder)ziekten – waterpokken
• levenslang
• Kunstmatige immuniteit
• reactie na opzettelijke blootstelling aan antigeen – immunisatie
• Minder langdurige bescherming
31. Vaccinatie
• Vaccinatie = toediening (inenting) van stof (vaccin)
die afweersysteem activeert en immuniteit opwekt
• vaccins – antistoffen + geheugencellen makken:
• Ernstige gevolgen voor gezondheid
• Minder risico vaccinatie dan natuurlijk
• Soms langer beschermd
• Hoge vaccinatiegraad -> om gehele populatie te
beschermen
• Indeling vaccins – antistoffen + geheugencellen
maken:
• Afgezwakte of inactieve ziekteverwekkers
• Niet ziek worden
• Antigenen ziekteverwekker
• Eiwit
• Nagemaakt eiwit van ziekteverwekker
• Vector
• Stukje DNA of RNA van ziekteverwekker in niet-ziekmakend virus
• Lichaamscellen maken eiwit van ziekteverwekker
• RNA
• Stukje RNA ziekteverwekker
• Lichaamscellen maken eiwit van ziekteverwekker
32. Actieve en passieve immuniteit
• Actieve immuniteit
• immuun voor ziekte door activatie
afweersysteem met aanmaak
antistoffen en geheugencellen
• Langdurige bescherming
• Vaccinatie
• Besmetting
• Passieve immuniteit
• Antistoffen toegediend zonder
activatie eigen afweer
• Kortdurende bescherming
35. BS 4 Transplantatie en
bloedtransfusie
Transplantatie
Donorregistratie
Bloedgroepen
Resusfactor
36. Transplantatie
• Transplantatie = weefsel of orgaan van patiënt (acceptor) vervangen
door materiaal van
• patiënt zelf
• Iemand anders / donor
• Afstoting – eiwitten op celmembraan gezien als vreemde antigenen
• Door MHC / Major Histicompatibility complex onderscheiden lymfocyten eigen
cellen
• Eiwit systeem HLA / Human Leucyte Antigeen